Direct naar artikelinhoud
Commentaar

We herdenken steeds individueler

De Nationale Dodenherdenking wijkt voor de herdenking van individuen en specifieke gebeurtenissen.

Belangstellenden leggen bloemen tijdens de jaarlijkse Nationale Dodenherdenking op de Waalsdorpervlakte (2014)Beeld anp

Van de oorlog - de enige die er in Nederland toe lijkt te doen - wordt gezegd dat hij tot de laatste collectieve ervaringen behoort. Vandaar dat hem willen blijven herdenken. Dat doen we al langer dan we ooit hadden voorzien. In 1995 meenden we te weten dat we de oorlog voor de laatste maal groots herdachten. Anders wel in 2010, toen de bevrijding 'met pensioen ging'. Maar nu, 70 jaar na de bevrijding, weten we nog steeds van geen ophouden.

Van de ongeveer 3.500 oorlogsmonumenten in Nederland stammen ruim 500 uit de jaren na 2000. En nog steeds komen er monumenten in alle soorten en maten bij. Daarnaast verschenen dit jaar opnieuw tientallen boeken over een of andere oorlogsepisode. Het herdenken is, kortom, in onze genen gaan zitten.

Als collectieve ervaring is de oorlog echter steeds meer op de achtergrond geraakt. De monumenten die verrijzen zijn steeds vaker opgedragen aan individuen, aan de bemanningen van neergehaalde vliegtuigen of aan de slachtoffers van specifieke gebeurtenissen zoals een bombardement of een fusillade. Ooit gaven overheden vorm aan onze herdenkingscultuur, nu draagt ze een grassrootskarakter. Zo beijvert de Stichting Memorial 2015 zich voor een monument voor de slachtoffers van de schietpartij op de Dam op 7 mei 1945. Naar verwachting zal volgend jaar te hunner nagedachtenis een monument worden onthuld op de plek waar het allemaal gebeurde - op een steenworp afstand van het (enigszins besmet geraakte) Nationaal Monument voor álle gevallenen.

Elk verhaal van elke laatste ooggetuige is per definitie van belang

Die generieke herdenking waarvan het Nationaal Monument de uitdrukking is, stamt uit de tijd van de doorbraak, toen de schotten tussen levensbeschouwingen en sociale klassen werden geslecht. Zelfs de voornaamste slachtoffergroep, het Joods bevolkingsdeel, kon geen aanspraak maken op eigen monumenten. Dat veranderde geleidelijk vanaf het moment waarop de Holocaust werd aangemerkt als het hoofdthema van de Tweede Wereldoorlog. Sindsdien heeft de fragmentatie van de herdenking zich voortgezet en eist elke slachtoffergroep - hoe klein ook - een eigen niche in de herdenking voor zichzelf op.

De Nationale Herdenking van weleer is geïndividualiseerd en de geschiedschrijving is gedemocratiseerd. Tal van amateur- of gelegenheidshistorici stellen de lotgevallen op schrift van families (vaak de hunne), hun vader of moeder, een dorp, een beroepsgroep of een instelling. Inmiddels is het aantal ooggetuigen van de oorlog dermate klein dat hun verhalen per definitie het vertellen en beluisteren waard zijn. Na zeventig jaar geniet zelfs de alledaagsheid van de oorlog een hoge attentiewaarde.

De levensgeschiedenissen van mensen die erbij zijn geweest bieden ons ook meer houvast dan de enormiteit van een gemechaniseerde volkerenmoord. De kleine verhalen over de oorlog voorzien in een behoefte van mensen die willen weten wat zij gedaan zouden hebben onder de uitzonderlijke omstandigheden van die tijd.

Als ook de laatste ooggetuigen er niet meer zijn, zal de oorlog worden herdacht en zal over de oorlog worden geschreven. Er zullen tenslotte altijd brieven, dagboeken en andere documenten uit die tijd blijven opduiken. Anders zijn er wel de kinderen en kleinkinderen van slachtoffers die willen getuigen van de rol die de oorlog in hún leven heeft gespeeld. Zo zal de oorlogshistoriografie zichzelf blijven voeden - tot in lengte van jaren.

De Nationale Herdenking van weleer is geïndividualiseerd en de geschiedschrijving is gedemocratiseerd